Het zit niet altijd meeHet is dinsdag, een uur of twaalf. Eindelijk mag ik weg uit het ziekenhuis. Ik zoek de dijk op en klim naar boven, mijn benen voelen weer als nieuw, totaal geen spierpijn. Ik geniet van mijn vrijheid en van het uitzicht over de Noordzee, terwijl ik over de dijk terugwandel naar mijn auto, die hopelijk nog steeds bij de veerhaven geparkeerd staat. Bij een evenement loop ik altijd het liefst de langste afstand. Zo loop ik af en toe wel eens een halve marathon, maar nooit bij een evenement waar ook een hele is, want dan ben ik altijd jaloers op de deelnemers aan het langere nummer. Twee jaar geleden was ik bij de Zestig van Texel genoodzaakt van deze regel af te wijken, want ik voldeed niet aan de toelatingscriteria voor de 120 kilometer, maar wilde toch wel eens op Texel lopen. Sindsdien zijn mijn prestaties op de 100 kilometer en de 24 uur nog niet verbeterd, maar dankzij het toverwoord “Spartathlon” kan ik dit jaar dan toch deelnemen aan de dubbele afstand.
Zondagmiddag bij het ophalen van mijn startnummer, hoor ik van organisator Martien Baars het verschrikkelijke nieuws van het overlijden van André van de Vliert. Ik kende André niet bijzonder goed, maar heb hem en zijn gezin wel een keer ontmoet in het chalet van Ton Smeets in Ortho, bij de O-o-o Course. Hij was een loper met bovengemiddelde kwaliteiten, maar was niet bij heel veel wedstrijden te zien. Wel was hij heel actief op internet om het ultralopen te promoten en daardoor zullen toch heel veel lopers zijn naam kennen. ‘s Avonds na de pasta-party is er een lezing door Henk Bronswijk. De man kan prachtig vertellen over gebeurtenissen tijdens wedstrijden die hij vroeger liep en over het beeld dat hij en andere wedstrijdlopers uit die tijd hadden van Jan Knippenberg. Jan was niet iemand van gebaande paden en op standaard afstanden presteerde hij vaak onder zijn kunnen. Maar bijvoorbeeld op het strand was hij onverslaanbaar en dat was juist een terrein waar Henk minder goed uit de voeten kon. Henk heeft daaruit voor ons een les getrokken: blijf bij jezelf, doe de dingen waar je goed in bent (in zijn geval wedstrijden op “bitumen”) en bijt je niet stuk op zaken waar je toch niet goed in bent. De nacht is kort en enigszins onrustig, maar aangezien ik daar al op had gerekend kan me dat niet deren. Voor de start houden we een minuut stilte voor André en dan vertrekken we om 4:25 uur. Eerst een rondje over de wielerbaan en dan richting de waddendijk. Er zijn al meteen grote tempoverschillen zichtbaar. Als snel is Majet Spoelder de enige die ik nog in het zicht heb. Het verbaast me niet dat ik direct al achteraan loop, de andere 24 deelnemende mannen en vrouwen zijn allen één, twee of drie klassen beter dan ik. Ik verwacht wel dat ik de 120 kilometer zal kunnen uitlopen, anders zou ik er ook niet aan beginnen. Of dit ook lukt binnen de geldende limiet van 13 uur is zeer de vraag, maar ik ga het wel proberen. Goed beschouwd heb ik hier eigenlijk helemaal niets te zoeken natuurlijk, maar ik wil het gewoon een keer meemaken, geheel tegen de wijze les van Henk Bronswijk in. De Texelse fietser die me door de organisatie is toegewezen, Han Pastoor, is hier uitaard uiteraard zeer bekend en weet van alles te vertellen over de plaatsen die we passeren in de eerste ronde. Ik houd niet zo van praten onder het lopen, het kost me te veel adem, maar de tijd gaat zo wel snel om. De binnenkant van de dijk aan de waddenkant is vrij saai, maar er zijn ook een paar buitendijkse stukken waar je mooi over het water kunt kijken terwijl het heel langzaam wat licht begint te worden.
Als we bij de vuurtoren zijn is het licht -van de zon bedoel ik- en draaien we langzaam naar een zuidwestelijke richting, de duinen in. Eerst nog over fietspaden en later bij de Slufter een zandpad op. Dit deel is pas wat afgegraven om de natuur meer kans te geven, maar is nu nog wat kaal. Wat een voorrecht, dat ik hier zo ‘s morgens vroeg mag lopen, denk ik nog. Na de Slufter gaan we voor het eerst het strand op. Han denkt wel met me mee te kunnen fietsen, maar dat valt toch tegen. Het is hoog water en hij kan me niet bijhouden in het mulle zand. Een eindje verderop worden we bij een duinovergang nog aangemoedigd door Jos en Dave, de zoon van Han, die Majet en Joos de weg wijst in de eerste ronde. Gelukkig kan Has daar ook het strand weer verlaten. Na het eerste stuk strand begin ik toch al iets van vermoeidheid te voelen, maar ik kan het tempo nog steeds boven de 9 km/uur houden. Gemiddeld moet ik 9,2 lopen, maar aangezien het tempo op het strand een stuk lager ligt, zal ik op de weg tegen de 10 km/uur moeten lopen, zo heb ik uitgerekend. In principe wil ik een vlak schema proberen te lopen, dus over beide rondes 6:30 uur, maar om iets meer speling te hebben in de tweede ronde -ik moet me dan zelf verzorgen, want ik heb geen fietser meer- hoop ik om 10:45 uur bij het keerpunt te zijn. Het tweede stuk strand loopt al net zo beroerd als het eerste. Bij de Hors moeten we bij de vloedlijn weg, het mulle zand in, waar de route met vlaggen is aangegeven. Dat mulle zand kost wel snelheid -voor zover daar bij mij sprake van is- maar ik ben blij in elk geval weer op vlakke ondergrond te kunnen lopen. Nog steeds kan ik Majet zien, maar ze is inmiddels wel een heel klein stipje in de verte. Halverwege de Hors komt Jan-Albert ons al tegemoet, met daarachter een paar die ik niet herken. Later zie ik achtereenvolgens Jeffry, Edward en Wouter nog langskomen. Na het strand is het nog 5 kilometer naar het keerpunt. Halverwege dat stuk komen de deelnemers van de 60 ons tegemoet, die me massaal aanmoedigen, geweldig is dat. Ze worden gevolgd door het aantal fietsers, waarvan de meesten niet in de gaten hebben dat er ook nog een loper hen tegemoet komt. Gelukkig weet Han ze net op tijd wakker te schreeuwen. Kort voor het keerpunt zie ik ook Majet voor het laatst nog een keer van dichtbij en daarna mag ook ik aan de tweede ronde beginnen. Ik ben nu 6:15 uur onderweg. Han fietst nog met me terug naar het strand en van daar moet ik het allemaal zelf doen. Ik doe mijn gordel om, waarin een bidon, een telefoon, een paar reserve sokken, wat energierepen en een paar Extran tabletten. Ook hangt mijn cameraatje er nog aan. Niet heel veel, maar het loopt toch lastiger dan zonder. Van de camera heb ik meteen al spijt, om hem niet helemaal voor nop meegesleept te hebben, maak ik toch maar een paar foto’s. Ik zie niemand meer voor me en in het mulle zand zakt mijn tempo steeds verder. Na het wandelend eten van een energiereep gaat het lopen weer iets gemakkelijker. Gelukkig is het water nu lager dan bij de eerste passage. Als ik weer even moet wandelen, ben ik blij in de verte een paar rode hesjes te zien, die aangeven dat ik daar weer van het strand moet (lees: mag). Het is nu wel duidelijk dat ik het gemiddelde van de eerste ronde lang niet ga halen en ik wilde dat ik toch langzamer was gestart. Op het laatste stuk strand loop ik tussen de estafettelopers, die me regelmatig aanmoedigen. Bij de wisselpunten wordt ik zelfs onthaald op een massaal applaus. Een begeleider van een estafetteloper vraagt me of ik hulp nodig heb, wat in mijn oren klinkt als: wat loop jij beroerd zeg! De man bedoelt het goed, maar ik vind het mateloos irritant. Niet omdat ik zo goed loop, maar juist omdat het een volkomen terechte opmerking zou zijn geweest. Mijn tempo zakt steeds verder, want ik moet nu om de haverklap een stukje wandelen. Steeds moet ik de inschatting van mijn vermoedelijke eindtijd verder bijstellen: 13:30 uur, 14 uur, of nog langer? Dan kan het wel na half zeven worden, geen aantrekkelijk idee, want vermoedelijk is dan bijna iedereen al naar huis als ik arriveer. Dan maar proberen om in elk geval de 100 kilometer nog te halen. Ik bedenk, dat ik me beter vanaf het begin had kunnen richten op uitlopen in 14 uur, want 13 uur lijkt voor mij onhaalbaar. Aan de weersomstandigheden ligt het in elk geval niet, ik heb maar weinig last van wind of warmte gehad. Kort nadat ik gepasseerd ben door de laatste estafetteloopster, komt de bezemfietser naast me. Hij vertelt dat er verderop een auto is van iemand van de organisatie, die me mee kan nemen naar Den Burg als ik dat zou willen. Ik bereik het bewuste busje bij ongeveer 94,5 kilometer, ik heb nu bijna 11 uur gelopen. Alles overwegende besluit ik maar van deze gelegenheid gebruik te maken, want dit is aantrekkelijker dan later in de bezemwagen te stappen. Die rijdt maar 10 kilometer/uur en zal pas om 17:30 in Den Burg zijn. Hierna nemen de gebeurtenissen echter plotseling een geheel andere wending: Onderweg eet ik een halve energiereep, maar helaas is mijn bidon leeg, dus heb ik er niets bij te drinken en voel ik meteen mijn maag lichtelijk protesteren. Mijn chauffeur heeft wel water bij zich, maar dat ligt achterin en het lijkt me niet nodig daar speciaal voor te stoppen, want hij stopt toch al bij elke verzorgingspost om te kijken of ze nog wat nodig hebben.
Even later krijg ik dus alsnog mijn flesje water en kan ik weer voldoende drinken, maar desondanks voel ik me niet beter. Als we weer rijden, begin ik me echt misselijk te voelen en de chauffeur stopt even, zodat ik buiten de auto kan overgeven. Dat lucht op, denk ik nog. Het volgende moment wordt ik wakker terwijl ik naast de auto lig met een geschaafde onderarm, ik ben even een paar seconden weggeweest. Het ligt nogal ongemakkelijk tegen de trottoirband aan, daarom helpen ze me overeind. Maar staand wordt ik opnieuw duizelig, dus dan maar weer zitten, waarna ik me vrij snel weer normaal begin te voelen. Ik moet in een ambulance en daar maken ze een hartfilmpje. Op basis daarvan word geconcludeerd dat ik naar het ziekenhuis in Den Helder moet voor nader onderzoek. Als er twijfel is over het functioneren van mijn hart, dan wil ik daar zelf natuurlijk ook wel zekerheid over hebben, maar het betekent nu wel dat ik mezelf niet kan verzorgen met een warme douche en het zo nodige eten en drinken om mijn energie en vocht weer aan te vullen. Onderweg willen ze nogmaals een hartfilmpje maken. Daarvoor moet ik stil liggen, maar dat lukt bijna niet, want ik lig te rillen van de kou in mijn bezwete kleren, ondanks de dekens de ze over me heen hebben gelegd.
We kunnen nog met de boot van 5 uur en een halfuur later ben ik in het ziekenhuis. Ze gaan mijn bloed onderzoeken en maken maar weer eens hartfilmpje. Zoals ik al had verwacht, vinden ze niet echt iets, maar er schijnt toch iets vreemds te zijn met het hartfilmpje. Een duidelijke uitleg kan de arts me niet geven, maar hij wil me nog wel een nacht ter observatie in het ziekenhuis houden. |