Ik las laatst (ik weet niet meer waar) de volgende typering van Belgische en Nederlandse ultralopers: bij de Belgen gaat het om de prestatie, bij de Nederlanders meer om de sfeer en het plezier. Tekent dit de invloed van ons grote voorbeeld Knippenberg, die lopen geen sport vond? Zelf benader ik het lopen inderdaad ook meestal als reiziger, maar af en toe beleef ik ook wel plezier aan het neerzetten van een zo goed mogelijke prestatie, met mezelf als voornaamste tegenstander. De RUN in Winschoten beschouw ik daarvoor altijd als een goede gelegenheid.
De voorbereiding Na het Pieterpad en de Marathon van Leeuwarden was ik echter eerst even toe aan een herstelperiode. Gelukkig waren mijn pijnlijke achillespezen na een paar weken weer zonder pijn normaal belastbaar, maar toch lukte het me niet om weer wat aan snelheid te doen en de omvang weer op te schroeven. Door deelname aan evenementen als ‘Een dijk van een loop’, de O-o-o course en de Dodentocht lukte het me gelukkig nog wel om een aantal weken van rond de 100 km te maken. Na de Dodentocht deed mijn rechter achillespees weer pijn, dat werd dus weer een paar dagen stilzitten en drie keer per dag ijsmassage. De donderdag na de Dodentocht was de pijn weer weg en wilde ik op mijn manier eens een ‘snelheidstraining’ gaan doen: een duurloop met tempowisselingen. De snelheid testte ik vervolgens de zaterdagmiddag daarna tijdens een halve marathon: die ging boven verwachting in 1:28, terwijl ik ’s morgens ook al twee uur met mijn trimclub had gelopen. De volgende dag had ik alweer energie voor een duurloop van ruim 3 uur, waarmee mijn weektotaal op bijna 100 km kwam. Ik was niet moe meer, mijn achillespezen doorstonden alles wat ik deed, met andere woorden: ik was weer uit het dal gekropen. Helaas was het toen nog slechts drie weken tot de RUN. Aan het eind van mijn laatste trainingsweek liep ik tijdens een familiebezoek in Zweden als test nog de marathon in Landskrona in een tijd van 3:15. De laatste keer dat ik een marathon sneller heb gelopen was in 2000 (2:58 in Rotterdam). De laatste twee weken waren voornamelijk rust. Van Ton Smeets hoorde ik, dat het bij een 100 km wel goed is, om een week te voren een derde van de afstand in het beoogde wedstrijdtempo te lopen, dus de 33 km van de monnikentocht was daar geknipt voor. Al met al dus voldoende basis voor wat zelfvertrouwen, al had ik graag nog een paar weken langer getraind. Met een marathontijd kun je een prognose maken van je prestatie op de 100. De vuistregel is: 100 km is 3 keer de marathon, wat in mijn geval 9:45 betekent. Die marathon liep ik echter in een trainingsweek van 105 km, terwijl ik nu volledig uitgerust aan de start sta, dus mag ik ook op een nog iets beter resultaat rekenen, laten we zeggen tussen de 9:35 en de 9:40. Ik maak echter de uitdaging voor mezelf nog wat groter door me te richten op 9:30. Wie weet heb ik toevallig een goeie dag en niet geschoten is altijd mis. De Start. (Met Jenni de Groot en Hein Bodelier) Foto: Simon Blaauw
De wedstrijd Onderweg naar Winschoten miezerde het een beetje, maar de bij start om 10:00 uur is het droog en absoluut niet koud, ik schat een graad of 18. De latere kortstondige perioden met motregen komen dan ook als een aangename verfrissing. Majet gaat iets te snel voor mij. Foto: Meijco van Velzen In de zevende ronde zakt het tempo in, mijn benen voelen slap. Ik probeer wat meer met mijn armen te zwaaien, maar ook daar heb ik geen kracht meer in. Ik wandel, plas, eet, drink en eet nog wat en probeer langzamerhand de draad weer op te pakken. In de “orange street” komen twee kinderen recht op mij af stormen, het is een wedstrijd wie mij het eerst een spons kan aanbieden, ze snappen niet dat een loper heel af toe ook wel eens even géén spons nodig heeft. Ternauwernood weet ik botsing te voorkomen; er hier is trouwens toch al steeds veel publiek óp het parcours in plaats van langs de kant. In de volgende ronden komt er weer wat meer tempo in, maar zoals vóór de dip wordt het niet meer. Bij elke verzorgingspost eet ik nu een stukje banaan en dat kost tijd. Achteraf bezien had ik daar eerder mee moeten beginnen. Bij het ingaan van de laatste ronde komt Dick Jagersma voorbij, hij doet dit als training voor de Spartathlon. Ik zie later in de uitslag dat hij de eerste negen ronden in 58 minuten loopt en de laatste nog even afraffelt met 12 km/uur. Ook ik doe er nog een tandje bij, maar zijn tempo benader ik bij lange na niet. Jutta Jöhring, die lang de kant staat, roept me toe dat ik nog iemand kan inhalen, maar ik versta de naam niet. Het blijkt Sjoerd Slaaf te zijn, die zal wel weer ergens last van hebben, want anders loop ik hem niet voorbij. Een eindje verderop zie ik ineens Jaap Vis lopen, ik kan mijn ogen niet geloven, want ik had nooit verwacht dat ik voor hem zou eindigen. De laatste kilometers zijn zoals gewoonlijk loodzwaar, gelukkig kom ik nog in een redelijk tempo over de finish. De laatste loodjes. Foto: Simon Blaauw
Ten slotte |